Brandveiligheidsmazen in de regelgeving

Artikel delen

Ik heb me al eerder in publicaties druk gemaakt over hoe we brandveiligheid onderwaarderen. Het ‘dat-overkomt-ons-toch-niet’ syndroom bepaalt dit onterechte negeren van iets dat ons allen wel degelijk aangaat. Ten eerste tonen de statistieken dat de kans op brand toeneemt. Dat komt onder meer door de toename van apparatuur en met name door accu’s. Ten tweede zijn we in steden steeds meer aan het verdichten. De brandweer laat geluiden horen dat brandbestrijding en reddingsacties steeds moeilijker worden. Ten derde hebben we te maken met vergrijzing en minder zelfredzaamheid. We hebben dus te maken met een stapeling van groeiende risico’s. Maar hoe zit het dan met onze regelgeving? Beschermt die ons wel voldoende?

Rook bij brand is vaak veel dichter dan we ons voorstellen. Bovendien dringt rook veel dieper in gebouwen door, dan we doorgaans aannemen.

Tekst: Jos Lichtenberg

Om al vast op de inhoud vooruit te lopen kost het weinig moeite om zwakke plekken aan te wijzen. Dat is nog geen systematische risico analyse van ons ‘veiligheidssysteem’, maar geeft wel overtuigend voer om daarop stelselmatig in te gaan zoomen.
De kans op brand lijkt inderdaad niet groot. Zo voelt dat voor menigeen. Toch bedriegt de statistiek niet. Te becijferen valt bijvoorbeeld dat bewoners van appartement gebouwen met 100 wooneenheden gemiddeld één keer per 25 jaar heel direct met een serieuze brand in het gebouw waarin zij wonen worden geconfronteerd. Dat levert verhoogd risico, rookoverlast, angstmomenten, evacuatie, et cetera op. Het risico op een serieuze brand wordt dus steeds voelbaarder. Daarenboven is de impact van een brand gigantisch. Zeker als er slachtoffers zijn, maar ook als het om de economische schade gaat.
De vraag of onze regelgeving ons voldoende beschermt is nadrukkelijk aan de orde sinds de grote brand in Grenfell Tower in Londen. Het is opmerkelijk dat het Britse eindrapport, nu twee jaar later, nog steeds niet is afgerond. Onder politieke druk concludeerde vorig jaar ook onze verantwoordelijke minister Ollongren dat het tijd werd voor een inventarisatie hoe het in Nederland is gesteld. De Nederlandse gemeentes kregen opdracht om dit voor slaapgebouwen (woningen, hotels, zorgcentra, ziekenhuizen en gevangenissen) te inventariseren. Nijmegen publiceerde al een preview en concludeerde dat het maar liefst ruim 60 gebouwen binnen de stadsgrenzen heeft die de quick scan niet doorstaan. Daarmee zijn ze nog niet per se allemaal brandgevaarlijk, maar in elk geval onderwerp voor nader onderzoek. Na de vakantie zal de minister de resultaten van de nationale inventarisatie presenteren. Ik voer zelf ook onderzoek uit en zal er straks een mening over hebben. Maar dat is voor later.

Als gebouwen op leeftijd zijn komen er installaties bij en doorboren we wanden die zonder dat we dat weten ook als brandscheiding bedoeld kunnen zijn. Bij een doorgang als hier is direct duidelijk dat er geen sprake meer is van een rookscheiding.

Bouwbesluit

We toetsen in Nederland gebouwen aan het Bouwbesluit en daarmee lijkt de kwaliteit gegarandeerd. Dat is een misvatting. Om te beginnen heb je met het voldoen aan het Bouwbesluit in rapporttermen een zesje behaald en verder toetst het Bouwbesluit niet alles. Zo beoogt het Bouwbesluit qua brandveiligheid toe te zien op de veiligheid van aanwezige mensen, maar niet op het beperken van economische schade. Trouwens, ook het beperken van dierenleed is geen serieus issue.
En dan nog is er sprake van schijnveiligheid. Op drie aan het Bouwbesluit gerelateerde niveaus sluipen er forse afwijkingen in ‘het systeem’, zodat het verschil tussen beoordeelde veiligheid en werkelijke veiligheid aanzienlijk kan zijn. Het gaat daarbij om:
1. Waterdichtheid van het Bouwbesluit en de controle daarop.
2. Onderliggende argumentatie en bewijsvoering door producenten.
3. Testmethodes.

In het geval van branddoorslag of overslag is het niet alleen de vloer die bepalend is voor de brandscheiding. Het beeld laat meerdere potentiële nevenwegen zien die eigenlijk in de beoordeling zou moeten worden betrokken. Het rapport van de vloerenfabrikant beperkt zich gewoonlijk tot de vloer zelf.

1. Waterdichtheid

Het bouwbesluit is zeker niet waterdicht. Zo is bij brand de rookontwikkeling vaker een doodsoorzaak dan verbranding. Hete rook, maar ook dichte rook, worden zwaar onderschat. We hebben een beeld van rookflarden waar we ons hoestend wel een weg door weten te banen. De werkelijkheid is dat het nabij de bron om zeer dichte, vaak zwarte, rook gaat waarbij je geen hand voor ogen ziet. De rook wordt bij een beginnende brand hoofdzakelijk door meubels en stoffering veroorzaakt. Later ook door bouwmaterialen, met name isolatiematerialen die al circa 50% van ons materialenvolume bepalen. Soms ligt de bron in de constructie, zoals bij een kortsluiting. Maar dan zijn het wel de brandbare bouwmaterialen die de eerste rook veroorzaken.
Over meubels doet het Bouwbesluit geen uitspraken. Wel over voorzieningen die de rookverspreiding in een gebouw moeten beperken. Brandscheidingen worden vaak als zodanig opgevat, maar functioneren zelden zo. Zeker als zich daarin doorgangen bevinden die na jaren niet meer perfect afsluiten of omdat de onwetende huurder er leidingen doorheen heeft laten boren. Ook bij de aansluitende flankeringen gaat het vaak fout. De steeds luchtdichtere gebouwen die we realiseren geven ook te denken. De brand ontwikkelt zich daardoor anders en de luchtstromen ten gevolge van mechanische ventilatie bepalen ook de rookbewegingen.

Controle
In het algemeen wordt er door de gemeente wel gekeken naar de WBDBO-eisen (weerstand tegen brand doorslag en brand overslag), maar die toets vertelt maar een gedeeltelijk verhaal. Zo worden de meeste woningscheidende vloeren als voldoende brandwerend gezien. Maar soms vormt de gevel hier de bye pass en dus zwakke plek. Dat was ook in Londen aan de hand. En dat geldt ook voor brandscheidingen in het algemeen. Zelf kunnen ze wel bijvoorbeeld 60 minuten weerstand bieden, maar wat als het dak waarop ze aansluiten door de hitte krom gaat staan en er een gapende kier ontstaat? Als het testrapport van de voorgeschreven constructie voldoet is er voor de gemeente geen reden om de constructie af te wijzen. En dan nog is er na goedkeuring ruimte voor bouwers en opdrachtgevers om op basis van een goedkoper alternatief uiteindelijk niet uit te voeren wat er is vergund. Wie controleert dit stelselmatig?

Dit artikel is mede tot stand gekomen als onderdeel van de voorbereiding van een benchmark in het kader van het Atlasproject. Atlas wordt ondersteund door de Europese commissie, respectievelijk de Stimulus regeling, alsmede door de provincie Noord-Brabant.

2. Bewijsvoering

Een tweede laag en reden voor ongerustheid is de procedure die tot een testrapport leidt. Daarbij moet u weten dat de meeste testen worden uitgevoerd in opdracht van de producent. Die bouwt zijn eigen product op in de proefopstelling. Bijvoorbeeld een gevelelement tegen de testoven om te testen op brandwerendheid (branddoorslag). Die zou wel gek zijn om niet zijn stinkende best te doen alle details tot in de puntjes uit te voeren. Veel perfecter dan een bouwvakker het in de praktijk ooit zal doen. En dan nog kan het zijn dat de begeerde waarde niet wordt bereikt. Om bij het gevelelement te blijven is de leverancier natuurlijk niet tevreden met 54 minuten, als hij 60 minuten brandwerendheid wil bereiken. Maar afgezien van de hoge kosten van een dergelijke test staat niets hem in de weg om een tweede poging te doen. Een producent die na twee of drie pogingen zijn gewenste 60 minuten haalt is dan klaar. U als ontwerper, bouwer of opdrachtgever ziet alleen dat ene positieve rapport, dat in feite de bovenkant van een spreiding laat zien.
Natuurlijk kunnen er ook goede maatregelen zijn genomen om het product te verbeteren, zodat het logisch is dat poging drie hoger scoort. Maar ook dan is het nog wel de vraag of die verbetering ook in het definitieve product met inbouwvoorschrift precies zo terecht komt. En dan nog moet je ook vaststellen dat geteste producten die tientallen jaren in de praktijk dienst moeten doen op den duur minder gaan presteren. Denk bijvoorbeeld aan scheurvorming in wanden, bros wordende kitvoegen en afsluitrubbers.

Statistiek
Zelfs met een enkele test, met 61 minuten als resultaat, weet je nog weinig. Statistisch is er namelijk altijd een spreiding. Afhankelijk van wat uiteindelijk de zwakste plek bij de test is kan dat een beperkte spreiding zijn of juist een grote: +/- 5 minuten of misschien wel +/- 20 minuten. Verder weet je nooit of die ene uitgevoerde test een test was die toevallig hoog uitviel of eentje die aan de onderkant van het spreidingsgebied ligt. Om een lang verhaal kort te maken is er een gerede kans (ordegrootte bijna 50%) dat de werkelijke gemiddelde brandwerendheid die bij zo’n test hoort onder de 60 minuten zal liggen. Merkwaardig toch dat we zo’n testresultaat gewoon één op één zonder een veiligheidsfactor mogen inzetten.
Gelet op de kostprijs van dergelijke testen is het begrijpelijk dat die in aantal beperkt blijven, maar nergens in de wetenschap worden we gelukkig van een steekproef van 1. Wat op dit moment een goede aanvulling zou zijn is dat een deskundigencommissie op inzicht een aanvullend oordeel zou vellen over de werkelijke brandwerendheid op basis van een inschatting van de spreiding, alsmede in welke mate de kwaliteit van uitvoering van invloed op praktijkresultaten zou kunnen zijn.

3. Testmethodes

Een derde laag waarin fouten sluipen zijn de testmethodes. Zo wordt bij een brandwerendheidsproef in de oven een brand gesimuleerd die qua temperatuur oploopt volgens een internationaal gedefinieerde kromme. Op zich is dat prettig, zeker als je resultaten van verschillende instituten met elkaar wilt vergelijken. Echter de gehanteerde kromme is al decennia oud en met de opkomst van luchtdichtheid en ook de aard van ons interieur niet meer representatief voor de praktijk. Doorgaans ontwikkelt een brand zich in de praktijk sneller. Ook daarmee wordt met 60 minuten (of een andere waarde) in een testrapport iets gesuggereerd wat het in de praktijk niet zal zijn.
Actueel in dit kader is het testen van gevelconstructies. Om branden als bij Grenfell te voorkomen moeten de gevels als totaalconstructie tenminste aan klasse B voldoen. Klasse A is onbrandbaar, F is zeer brandbaar. Variant B is dus brandbaar, maar gedraagt zich gunstiger dan klasse C, D, et cetera, producten. De interpretatie hiervan leidt al tot veel misverstand. Want als je een gevelbeplating klasse B gebruikt in combinatie met een spouw en een isolatiemateriaal klasse B, is het zeer onwaarschijnlijk dat die totale constructie voldoet aan klasse B. De hele beoordeling is opgehangen aan de zogenoemde SBI test. Die zou relevante informatie kunnen geven over het gedrag van constructies die in aanraking komen met een beginnende brand. Bijvoorbeeld over een gordijn boven een brandende prullenbak. Voor het beoordelen van onder andere gevelconstructies is die test echter volstrekt ongeschikt. Een uitslaande brand uit een raam of een brandende container die op straat is opgesteld genereert een brand op een veel hoger energetisch niveau en materialen gedragen zich dan wezenlijk anders. Het ongeschikt zijn van de SBI test wordt internationaal breed bevestigd, maar intussen geldt die test nog steeds.

 

Resumé

Resumerend zijn er veel redenen om ons bestaande systeem van beoordeling op brandveiligheid op de helling te zetten. De besproken voorbeelden, die niet eens het resultaat zijn van een stelselmatige inventarisatie, maken dit duidelijk. Er is absoluut veel onderzoek en ontwikkeling nodig om het veiligheidssysteem in kaart te brengen, op risico’s te evalueren, ook in relatie tot de toekomst en om tot betrouwbare modellen met voorspelkracht te komen. Gelet op het beperken van slachtoffers (doden en gewonden), maar zeker ook van economische schade (inclusief gevolgschade loopt in Nederland de schade per jaar in de miljarden) is een investering in dat onderzoek zeer goed te verantwoorden. Het alternatief is dat we veiligheidsfactoren gaan hanteren, veilig gaan afronden en dus op zeker gaan spelen. Dat gaat dan wel leiden tot een voelbare verhoging van de bouwkosten. Een keuze is onvermijdelijk.

Jos Lichtenberg is em. Hoogleraar aan de TU/e en jaagt momenteel via Off Road Innovations veranderingsprocessen aan, Hij is daarnaast onder andere voorzitter van de stichting Slimbouwen.

Brand in de Grenfell Tower in Londen.