Gevelindustrie roept op tot samenwerking
De fabrikanten en leveranciers van ramen, deuren en kozijnen staan de komende jaren voor grote uitdagingen. Gebouwen moeten steeds energiezuiniger en luchtdichter worden, materialen moeten milieuverantwoord en recyclebaar zijn en er is een toenemende aandacht voor een gezond binnenklimaat. Tot slot is er een transitie gaande naar industrieel bouwen met complete prefab concepten, waar ramen en deuren onderdeel van uitmaken. Op welke wijze anticipeert de toeleverende industrie op deze uitdagingen? BouwTotaal organiseerde een debat met de directeuren van NBvT, VKG en VMRG. Centrale boodschap: het is tijd voor ontschotting en betere en vroegtijdige samenwerking tussen alle bouwdisciplines.
Tekst: Ing. Frank de Groot
Stelling 1. Ramen en deuren mogen bijna niet meer open, omdat ze dan de balansventilatie verstoren of de energieprestatie en luchtdichtheid nadelig beïnvloeden. Moeten we dan maar geheel dichte gebouwen maken?
‘We moeten leren kijken naar de prestatie van de gehele gevel – of liever nog: het gehele gebouw – voor de energieprestatie en het binnenklimaat. We focussen teveel op de invloed van alleen de ramen en deuren op de energieprestatie’, zegt Bert Lieverse, voorzitter/directeur van de Vereniging Metalen Ramen en Gevelbranche (VMRG) en onder meer directeur van de Stichting Slimbouwen. ‘We moeten bovendien een gezond binnenklimaat niet alleen willen opwekken met installaties op zolder of in de kelder. Je moet gewoon kunnen ventileren met ramen en deuren. Je ziet gebouwen met compleet glazen gevels, waar toch nog kleine te openen luikjes inzitten. Dat is puur psychologisch, want we willen contact met buiten.’
Hans Zwaanenburg, directeur Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie (NBvT), vraagt zich af of iemand zich nog wel behaaglijk voelt in een gebouw zonder te openen ramen: ‘Veel mensen ervaren het als benauwend indien je geen geluiden en geuren ervaart van buiten. Het is toch vreemd een brandweerwagen met zwaailichten voorbij te zien komen, zonder dat je iets hoort. Alsof je in een andere wereld leeft. Nee, ramen moeten gewoon open kunnen.’ Volgens Zwaanenburg wordt de techniek teveel leidend bij gebouwontwerpen: ‘We moeten meer kijken naar de woonbehoefte en minder naar wat er technisch allemaal kan. Luisteren naar de markt; daar gaat het om!’
‘We gaan in hoog tempo van een aanbiedingsmarkt naar een vragersmarkt. Het wordt steeds belangrijker om de behoefte van de eindgebruiker te kennen en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen’, sluit ir. Albert Zegelaar, directeur Vereniging Kunststof Gevelelementenindustrie (VKG), het openingswoord van de drie debatdeelnemers.
Stelling 2. Ramen, deuren en kozijnen zijn tegenwoordig onderworpen aan strenge eisen op het gebied van passiefhuis, energieneutrale of zelfs nul-op-de-meter woningbouwprojecten. Het wordt steeds lastiger om aan die zware eisen te voldoen.
‘De kernboodschap is samenwerking. Met alleen de focus op ramen, deuren en kozijnen kun je niet energieneutraal bouwen. Je ziet dan ook bij de ontwikkeling van energieneutrale en nul-op-de-meter concepten dat er tegenwoordig altijd sprake is van samenwerking tussen diverse bouwdisciplines’, aldus Zegelaar. ‘Natuurlijk kunnen we profielkamers volschuimen, triple-beglazing toepassen, koudebruggen reduceren en meervoudige dichtingen toepassen. Maar eigenlijk is het een non-discussie over een paar cijfers achter de komma. Je kunt een kozijn nog zo energiezuinig maken, als de rest van het gebouw niet is geoptimaliseerd dan heeft dat helemaal geen zin. Mijn advies: stop meer energie in de klantwens.’
Zwaanenburg knikt instemmend: ‘Vaak vraag ik me af of we niet de verkeerde discussie voeren. Natuurlijk is het mooi om de bestaande woningen in Nederland allemaal voor veel geld naar Energielabel A te brengen. Maar waarom zouden we ons niet meer concentreren op de huidige woningvoorraad, om die zo snel mogelijk naar energielabel C te voeren? Dat is veel effectiever en de meeste bewoners zijn er tevreden mee. Blijkbaar weegt de lobby van de isolatie-industrie erg zwaar in Den Haag. Een Rc-waarde van 3,5 m2K/W is ook comfortabel. Sterker nog: over tien jaar wekken we alle energie op met zonnepanelen, wind, restwarmte van de industrie en bodemwarmte. Energie is dan wellicht wel gratis. Moeten we dan nu alle gebouwen zwaar gaan isoleren? Moeten we het accent niet veel meer leggen op andere aspecten waar de bewoner/gebruiker blij van wordt, zoals uitstraling en beleving?’
‘Gaan we energie vastzetten met isolatie, of gaan we voor gebruikscomfort en levensduur’, doet Lieverse er nog een schepje bovenop. ‘Een ontwerp moet langdurig voordeel opleveren voor een gebruiker. Denk aan flexibiliteit, uitstraling, daglichttoetreding en binnenklimaat. Uiteraard spelen ook de energiekosten een belangrijke rol, maar we moeten ons niet teveel focussen op één onderdeel. Alles is gericht op de oplevering, maar wat is het resultaat in de gebruiksfase?’
De directeur van VMRG verwijst naar de Active House visie, die ook wordt ondersteund door de Stichting Slimbouwen. In Nederland wordt deze holistische benadering van bouwen inmiddels gedeeld door een netwerk van architecten, adviseurs, toeleveranciers, kennisinstituten en bouwers binnen Active House Nederland. Binnenklimaat, comfort en energie zijn bij een Active House in balans en het wooncomfort en de gezondheid van de bewoners staat centraal. ‘Als je naar projecten met certificering voor BREEAM of LEED kijkt dan zie je gewoon dat de isolatiewaarde van een kozijn, raam of deur geen meetbare invloed heeft. We moeten leren afspraken maken met de klant en ons niet louter laten leiden door allerlei vooroordelen.
Stelling 3. Er is een transitie gaande van traditioneel naar industrieel bouwen, waarbij zelfs complete prefab schil- en casco-concepten worden ontwikkeld. Ramen, deuren en kozijnen worden onderdeel van die prefab concepten en worden straks niet meer los op de bouwplaats geleverd.
‘We zien inderdaad de ontwikkeling van prefab gevelconcepten, waarvan de kozijnen, ramen en deuren onderdeel uitmaken. Daarbij wordt de certificering ook uitgebreid naar de gehele gevel’, zegt Lieverse. ‘Een goede ontwikkeling’, vindt ook Albert Zegelaar. ‘We moeten niet langer op het niveau van losse onderdelen kijken, want dat leidt tot suboptimalisatie. Het gaat om de prestatie van de hele gevel en een heel gebouw. Een gebouw moet ook verzekerbaar blijven en dat lukt beter wanneer we de kwaliteit van complete gevelconcepten kunnen garanderen.’
Lieverse: ‘Er is een ontschotting nodig tussen alle bouwdisciplines, zodat we beter kunnen samenwerken. We moeten leren verder kijken dan ons eigen product. Het gaat om de prestatie van het bouwdeel en bouwwerk waar het product deel van uitmaakt. Daarbij is ketensamenwerking heel belangrijk. De toeleverende industrie moet al vroeg bij het proces worden betrokken.’ Zwaanenburg vult aan: ‘Prefab gevelconcepten en ketensamenwerking zijn al lang gemeengoed binnen de houtskeletbouw. De complete buitenschil kan door de timmerindustrie geleverd en gemonteerd worden.’
Zegelaar vertelt over een studiereis naar Japan, waarbij hij de optimale vorm van conceptdenken zag: ‘Daar bezochten we een fabriek waar 40.000 woningen per jaar prefab uitkomen. Die gaan zo naar de bouwplaats voor assemblage. In een grote showroom worden klanten ontvangen en samen met een deskundige verkoper wordt op een computerscherm 3D de woning naar wens samengesteld. Na akkoord van de klant wordt de woning bij wijze van spreken met een druk op de knop in de fabriek gemaakt. En na dertig jaar is de woning weer te recyclen. In Nederland zijn we nog niet zo ver: hier werken we te versnipperd en wordt alles bij elkaar over de schutting gegooid. En we accepteren gewoon dat er bij oplevering nog allerlei gebreken zijn. Maar je accepteert toch ook geen nieuwe auto met een kras in de bumper?’
Stelling 4. Met de komst van de milieuprestatie in het Bouwbesluit, de Milieudatabase en keurmerken als BREEAM en LEED wordt de milieubelasting van kozijnen, ramen en deuren steeds belangrijker.
‘Moeten we nu veel waarde hechten aan de milieuprestatie van alleen kozijnen, ramen en deuren?’, vraagt Albert Zegelaar zich af. ‘Ook nu moeten we weer naar het gehele gebouw kijken: wat is daarvan de milieuprestatie?’ Bert Lieverse heeft daarnaast moeite met de rekenmethodiek die achter de LCA-methode schuilt: ‘Met een LCA worden alle negatieve milieu-aspecten van wieg tot graf gemeten. Maar de positieve effecten worden niet meegenomen! Voorbeeld: een mooi gebouw gaat vaak langer mee dan een lelijk gebouw. We doen in onze samenleving ons best om monumentale en andere bijzondere gebouwen te behouden. Maar monotone kantoorgebouwen en winkelpanden worden na enkele tientallen jaren soms al weer afgebroken. Kijk dus ook naar de waarde van een gebouw, zoals LEED en BREEAM dat doen. Als je daar kunststof, hout of aluminium kozijnen invult dan blijkt dat geen merkbare invloed te hebben op de totale milieuprestatie! Ik wil daarmee niet zeggen dat we niet bewust om moeten gaan met de keuze van materialen, maar we moeten niet sub-optimaliseren en vervolgens vergeten waarde aan het gebouw als geheel toe te voegen.’
Stelling 5. Met de komst van private kwaliteitsborging in naar verwachting 2017 wordt de toetsing van eenvoudige nieuwbouw en seriematige verbouw aan de bouwregelgeving overgelaten aan private partijen. Ook wordt de aansprakelijkheid van aannemers voor (verborgen)gebreken duidelijker bij de uitvoerende partijen gelegd. Aantoonbare kwaliteit wordt dus belangrijker, ook voor de ramen- en deurenbranche.
Bert Lieverse onderkent het belang van private kwaliteitsborging, maar hij vindt ook dat de overheid nu net doet alsof private kwaliteitsborging nog uitgevonden moet worden: ‘De industrie heeft al lange tijd borgingsinstrumenten, zoals Woningborg en SWK Garantie- en Waarborgregeling. Maar ook de ramen- en deurenindustrie heeft garantiekeurmerken ontwikkeld, zoals het VMRG- en VKG-keurmerk. Onze bedrijven leveren gegarandeerde kwaliteit. Hierop worden de leveranciers gecontroleerd door het onafhankelijke keuringsinstituut SKG-IKOB.’
Zwaanenburg sluit zich hierbij aan: ‘Ook de timmerindustrie werkt met garantiekeurmerken. Zo zijn de meeste leden van de sectie Kozijnen en ook een groot aantal andere NBvT-leden aangesloten bij de Stichting Garantie Timmerwerk (SGT). De bij SGT aangesloten timmerfabrieken leveren een kwalitatief hoogwaardige houten product, geleverd in Concept II, III of IV, maar geven daarnaast ook een SGT-garantie van zes tot tien jaar af op het product. Enkele leden zijn zelfs bereid om 25 jaar garantie te geven op Concept IV.’
Volgens Lieverse moeten we ook af van het gunnen op de laagste prijs: ‘Dan verlies je elk zicht op optimalisatie. Er moet meer inzicht komen in de kosten tijdens de gebruiksfase. Nu moet een gebouw nog zo goedkoop mogelijk worden neergezet, maar tijdens de gebruiksfase verdampt die ‘winst’ weer door hoge exploitatiekosten. Ramen, deuren en kozijnen moeten bijvoorbeeld vaker worden onderhouden of eerder vervangen. Of ze leveren alleen een minimale energieprestatie, waardoor de energiekosten relatief hoog blijven. Wellicht is er zelfs onvoldoende nagedacht over zonwerende voorzieningen en ventilatievoorzieningen in de gevel, waardoor het binnenklimaat nadelig wordt beïnvloed. Daardoor loopt het welbevinden en dus ook de arbeidsprestatie van mensen terug en dat kost ook weer geld. Maar ja, probleem is nu eenmaal dat het geld dat wordt bespaard in de gebruiksfase niet in de portemonnee terechtkomt van de aannemer of projectontwikkelaar. Wat dat betreft zou het goed zijn als bouwbedrijven ook een onderhoudstermijn van minimaal tien jaar in het contract opnemen, zoals je ook in de wegenbouw ziet. Dat dwingt een aannemer tot nadenken over de gebruiksfase.’
Hans Zwaanenburg knikt instemmend: ‘Ga eens vaker met de eindgebruiker praten. Wat zijn de wensen? En ga eens niet op het minimumniveau van het Bouwbesluit zitten. Aannemers zijn nog teveel gericht op die laagste prijs. Na oplevering zijn ze nog tien jaar aansprakelijk voor verborgen gebreken en dan is het voorbij. Een goed gebouw hoeft niet duur te zijn. De echte waarde zit in flexibiliteit, uitstraling, beleving en gebruikscomfort. Hierdoor is een gebouw na twintig jaar nog steeds aantrekkelijk voor huurders of kopers. Bouwen voor de laagste prijs is korte termijn denken.’
‘We moeten inderdaad weer in contact komen met de eindgebruiker’, vult Lieverse aan. ‘Doordat de ontwerpers de laatste jaren steeds meer zijn weggedrukt in het proces, is een belangrijke schakel tussen industrie en gebruiker ernstig verzwakt. Juist ontwerpers brengen kwalitatief goede oplossingen onder de aandacht van de eindgebruiker, waarbij niet alleen de prijs leidend is.’
Toekomstvisie
De heren geven tot slot hun visie op de toekomst. ‘Samenwerking’ is daarbij het leidende begrip. Die samenwerking begint al binnen de ramen- en deurenindustrie zelf. Zwaanenburg wijst op de talrijke hybride kozijn- en raamoplossingen die inmiddels op de markt zijn verschenen: ‘Er zijn inmiddels veel combinaties van materialen mogelijk bij ramen en kozijnen. Bijvoorbeeld aan de binnenzijde van een kozijn het natuurlijke materiaal hout en aan de buitenzijde aluminium om esthetische redenen en/of bij hoogbouw. Ook zijn er gelamineerde houten kozijnen met lamellen van hardschuim, waardoor de energieprestatie nog verder toeneemt.’ Zegelaar noemt de combinatie van kunststof kozijnen met een composiet glasvezelkern om de stabiliteit te verhogen. Dit bevordert de isolatiewaarde, zonder afbreuk te doen aan stijfheid en sterkte.
Maar samenwerking gaat verder dan de eigen horizon: dus samen met andere bouwdisciplines vooruitstrevende concepten ontwikkelen. Zegelaar: ‘We gaan steeds verder toe naar intelligente gevels. Deze bouwdelen dienen niet alleen om het binnenklimaat te beschermen tegen de weersomstandigheden. Domotica voorzieningen zorgen ervoor dat gevels kunnen anticiperen op de omstandigheden. Denk aan automatische zonwering, ventilatie, opwekking zonne-energie, kleur, koeling, verwarming, enzovoort.’
Lieverse ziet verder een toenemende aandacht voor de circulaire economie: ‘Alles dat we in een gebouw stoppen komt er na afloop weer uit als grondstof voor nieuwe producten. Wellicht krijgen we ook andere eigendomsvormen waarbij je de gevel least en het onderhoud dus bij een contractpartij ligt.’ Hans Zwaanenburg besluit: ‘We gaan van bouwen naar assembleren van complete prefab bouwdelen op de bouwplaats. Dat vraagt veel engineering in het voortraject, die we moeten koppelen aan de creativiteit van de ontwerper. Daarmee leg je de basis voor een klantvriendelijk gebouw.’
NBvT
De Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie (NBvT) is een branchevereniging die het topsegment van de Nederlandse timmerindustrie vertegenwoordigt. De NBvT behartigt de gezamenlijke en individuele belangen van de circa 200 leden in technisch, juridisch en commerciële zin. De branchevereniging levert een essentiële bijdrage aan de ontwikkeling en stimulatie van het bouwen in- en met hout, stimuleert innovaties en werkt mee aan regelgeving met als doel integrale kwaliteitsverbetering. De NBvT is ook een onafhankelijk kenniscentrum voor marktpartijen, waar men terecht kan voor gespecialiseerd advies over kozijnen, trappen, houtskeletbouw, buitendeuren, binnendeuren en daken.
www.nbvt.nl
VKG
De Vereniging Kunststof Gevelelementenindustrie (VKG) komt op voor de belangen van haar leden en hun klanten in de hele keten van de kunststof gevelelementenindustrie. VKG heeft de laatste jaren veel voor elkaar gekregen, zoals de versoepeling voor het vergunningbeleid bij vervanging van kozijnen. Ook is het VKG-recyclingsysteem georganiseerd en zijn de VKG Kwaliteitseisen en adviezen© opgesteld. Leden hebben toegang tot het Kennis Centrum Gevelbouw met opleidingen, informatie om op de website te zetten en een professionele helpdesk voor alle vragen over techniek en regelgeving. VKG Leden zijn herkenbaar aan het VKG Keurmerk.
www.vkgkozijn.nl
VMRG
De Vereniging Metalen Ramen en Gevelbranche (VMRG) is een brancheorganisatie, die de producenten van gevelelementen vertegenwoordigt. Deze producenten maken onder andere ramen, deuren, puien, serres en vliesgevels van aluminium en staal. De VMRG is in het belang van haar bedrijven actief op het gebied van onder andere techniek, scholing, marktverkenning, milieu, wet- en regelgeving, promotie en communicatie. De organisatie heeft zo’n 200 aangesloten bedrijven. Net als bij de VKG hebben deze bedrijven toegang tot het Kennis Centrum Gevelbouw. Alle aangesloten gevelbouwers voeren het VMRG-Keurmerk: hét keurmerk voor gevels en gevelelementen.
www.vmrg.nl