Aannames

Artikel delen

Geregeld word ik geconfronteerd met aannames die leven over de bouw- en infrasector. Het beeld dat van de bouw leeft, doet vaak geen recht aan de werkelijkheid. Ik noem twee voorbeelden: de mate van innovativiteit (of het vermeende gebrek daaraan) en de mate waarin er geld verdiend wordt (of het gebrek daaraan). En beide zijn lastig. En zoals het met indrukken gaat, de beelden zijn lastig bij te stellen.

Ik begin met innovatie. Bouwend Nederland heeft een tweede special uitgebracht over de Bouwagenda. In die special wilden we vooraf in elk artikel toch minstens het ‘wat’ beschrijven – wát doet de Bouwagenda -, de hóe en vooral ook ‘met welk resultaat’. Want we willen de Bouwagenda, die voor veel ondernemers toch een ‘ver-van-mijn-bed-show’ is, tastbaarder en concreter maken. Al tijdens de interviews en het schrijven van de artikelen bleek dat de sector zoveel innovaties te bieden heeft, dat er keuzes gemaakt moesten worden. Meer nog dan we zelf verwachtten. Het lastige is echter wel, dat het vaak procesinnovaties zijn. Nieuwe samenwerkingen, nieuwe manieren van toepassen. Minder vaak zijn het productinnovaties, die doorgaans een stuk fotogenieker zijn en daarmee beter te vermarkten. En zo blijft de sector worstelen met een minder vernieuwend imago dan eigenlijk zou moeten.

En dan de mate waarin er geld verdiend wordt in de sector. Er is veel vraag naar onze werken, en als gevolg daarvan nemen de wachtlijsten toe. De orderportefeuilles zijn tot 11 maanden toegenomen. En dus klotst het geld ook over de plinten, althans dat denken velen. Nee dus. De marges in de bouw zijn erg dun. Veel te klein voor de risico’s die de bedrijven soms bij grotere projecten lopen. Een kleine fout, een miscalculatie of iets anders onverwachts en als bedrijf moet je op een project rode cijfers schrijven. Ik hoor dat veel professionele opdrachtgevers nog oude prijzen hanteren in hun aanbestedingen en dat daar dan geen ruimte in zit voor toegenomen prijzen van materialen en arbeidskosten. Als je daar als bouwondernemer het gesprek over aangaat met de opdrachtgever, moet je eerst de aanname wegnemen dat er veel geld verdiend wordt. Kortom, je begint zo’n gesprek vaak met een 1-0 achterstand.

Daarnaast wil ik nog doorgaan op het onderwerp van mijn vorige column: veiligheid. Veiligheid óp de bouwplaats, veiligheid in de directe omgeving van de bouwplaats en ook de veiligheid van de bouwwerken zelf. In dat geval spreken we over constructieve veiligheid. Helaas is de veiligheid niet overal even goed geborgd. Op het moment dat ik deze column schrijf, is er in Rotterdam bij het ErasmusMC in Rotterdam een kraan op een gebouw gevallen met veel schade en een gewonde als gevolg.
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, dat eind oktober gepresenteerd werd en is opgesteld naar aanleiding van de instorting van de parkeergarage in Eindhoven, sluit onder andere af met het advies om met opdrachtgevers in gesprek te gaan. Daarmee steunt het rapport ons in onze oproep om veiligheid uít de concurrentiesfeer te halen. Samen met opdrachtgevers zullen we moeten bezien of het gevraagde werk veilig uitvoerbaar is én of de omstandigheden en de tijdspanne waarin het werk uitgevoerd moet worden de veiligheid in elk geval niet bemoeilijken. Daarnaast, en dat hebben we ook beaamd, moet het lerend vermogen van de sector omhoog. We zien dat er per project geleerd wordt van incidenten, maar dat de ‘lessons learned’ nog te weinig hoger in de bedrijven gedeeld worden en al helemaal zelden tussen bedrijven onderling. Dat moet beter, en daarvoor gaan we ons inzetten. We staan allemaal, Inspectie, Onderzoeksraad en bouwbedrijven, voor hetzelfde doel: géén ongelukken en géén ongevallen.