12.000 minder voltijdbanen, maar toekomst biedt lichtpuntjes

Artikel delen

Na jaren van groei krimpt de bouwproductie dit jaar met 3½%. Vooral de nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen loopt fors terug. 2025 is een overgangsjaar met een bescheiden productiegroei. De werkgelegenheid in de bouw neemt in twee jaar tijd met 12.000 voltijdbanen af en ook de arbeidsproductiviteit valt terug. Op middellange termijn zijn de vooruitzichten met een gemiddelde productiegroei van 2½% per jaar gunstiger. De groei is dan breed gespreid over de woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, water- en wegenbouw. Ook op middellange termijn blijft de verduurzaming in alle sectoren voor extra groei zorgen. De werkgelegenheid trekt dan weer aan, maar dit leidt naar verwachting niet tot oplopende spanning op de bouwarbeidsmarkt.

Hijskraan

Dit concludeert het EIB in de zojuist verschenen studie ‘Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2024’.

Gematigd positief beeld in 2023

De totale bouwproductie groeide in het afgelopen jaar met 1½%, waarbij in de gww-sector de hoogste groei werd gerealiseerd. Met name de investeringen in relatie tot de energietransitie namen forst toe. De utiliteitsbouw wist een gematigde groei van ruim 2% te realiseren. Een duidelijke dissonant in dit beeld was de woningnieuwbouw die in het afgelopen jaar met 7% kromp. Door een sterke groei van de herstel en verbouw kon de totale woningbouw zich stabiliseren, waarbij verduurzaming de motor achter deze groei was. Opvallend was dat de productiegroei volledig werd gedragen door de groei van de werkgelegenheid. De totale werkgelegenheid nam met 9.000 voltijdbanen toe. De groei was sterk geconcentreerd bij zelfstandigen.

Ongunstige vooruitzichten op de korte termijn

De vooruitzichten voor de bouw zijn op de korte termijn duidelijk ongunstiger dan in de afgelopen jaren. In alle sectoren staat de nieuwbouw dit jaar onder druk. Bij de nieuwbouw van woning zet de krimp versterkt door en loopt de productie met 11% terug. De utiliteitsnieuwbouw doet het met een krimp van 10% nauwelijks beter. Bij de gww wordt rekening gehouden met een lichte productiedaling bij nieuwbouw en herstel die volledig geconcentreerd is bij gemeenten, terwijl de energietransitie tegenwicht biedt. Alleen de herstel- en verbouwproductie en het onderhoud in de woning- en utiliteitsbouw kunnen nog een groei realiseren, maar deze is onvoldoende om de krimp van de nieuwbouw te compenseren. De totale bouwproductie krimpt dit jaar naar verwachten met 3½%, ruim € 3 miljard minder dan vorig jaar.
Door de krimp van de productie neemt de arbeidsproductiviteit met ongeveer 2% af en de werkgelegenheid met 1½%. Het totale arbeidsvolume in de bouw daalt met 9.000 voltijdbanen, waarvan 6.000 onder werknemers.

Volgend jaar wordt een overgangsjaar, waarbij de woningnieuwbouw weer een groeisector vormt. De utiliteitsnieuwbouw daalt in 2025 echter nog sterk. Bij de gww treedt een stabilisatie van de nieuwbouw en herstel op, waarbij de ontwikkelingen tussen de deelsectoren wel sterk uiteenlopen. De investeringen in de bestaande voorraden bieden volgend jaar perspectief op wat meer groei. Bij een totale productiegroei met 1% zal de werkgelegenheid in 2025 nog met 3.000 voltijdbanen afnemen, waarbij de arbeidsproductiviteit na jaren weer wat zal kunnen verbeteren.

Gunstige vooruitzichten op middellange termijn

Op middellange termijn zijn de vooruitzichten vrij gunstig. De totale productie kan in de periode 2026-2028 met gemiddeld 2½% per jaar groeien, waaraan alle onderdelen van de bouw een bijdrage leveren. De bouwproductie bereikt in 2028 een volume van ruim € 102 miljard (prijzen 2022), ruim € 5 miljard hoger dan vorig jaar. Bij de woningnieuwbouw is er vanuit gegaan dat de vergunningverlening kan aantrekken van 60.000 woningen afgelopen jaar tot 75.000 woningen op middellange termijn. De uitbreiding van de woningvoorraad blijft daarbij ook op deze termijn dan nog steeds duidelijk achter bij de kabinetsdoelstellingen.

Bij de hier geschetste ontwikkeling van de bouwproductie neemt de vraag op de bouwarbeidsmarkt weer toe en zullen er in de periode 2026-2028 17.000 extra arbeidskrachten nodig zijn. Daarmee komt de vraag weer boven de instroom vanuit de opleidingen te liggen. Met een gematigde groei van buitenlandse arbeidskrachten een bescheiden netto instroom vanuit andere sectoren lijkt dit goed te realiseren. Wel zullen inspanningen verricht moeten worden om de bouw als aantrekkelijk neer te (blijven) zetten en leerlingen te blijven interesseren voor een baan in de bouw.

Op korte termijn is er enige verkoeling van de bouwarbeidsmarkt te verwachten, terwijl op middellange termijn een goede baanzekerheid kan worden geboden zonder dat de spanningen sterk zullen oplopen. Wel zijn er verschillen tussen beroepen. Zo zal de verplichte (hybride) warmtepomp in 2026 een sprong in de vraag naar installateurs opleveren en ook bij specifieke beroepen rond de verduurzaming en de energietransitie kunnen zich knelpunten voordoen.