Hoe zorgt u voor water- en luchtdichte gevels?

Artikel delen

Wellicht de belangrijkste functie van een gevel is dat deze verhindert dat vocht van buiten kan binnendringen. Vochtophoping in de constructie kan leiden tot een kortere duurzaamheid van de gevel of lekkage aan de binnenzijde van het gebouw. Luchtdichtheid kan hierbij van grote invloed zijn. In dit artikel vindt u mogelijke oplossingen voor het water- en winddicht maken van gevels.

Tekst: SBRCURnet, kennispartner voor de bouw en GWW

Het is heel logisch dat u alleen een goede waterkering realiseert, als u de waterkerende lagen in de gevel in bijbehorende aansluitingen dakpansgewijs (schubvormig) uitvoert. Maar daarbij wordt vaak de invloed van de luchtdichting van het binnenblad op de waterdichtheid van de gevel onderschat.

Principes van waterdichtheid van gevels

Voor veel gebouwen geldt dat volgens het Bouwbesluit de gevel waterdicht moet zijn overeenkomstig NEN 2778 ‘Vochtwering in gebouwen – Bepalingsmethoden’. Ook moet u voorkomen dat vocht in de constructie leidt tot een kortere levensduur van de gevel. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:

  1. Hoeveelheid binnendringend water.
  2. Dakpansgewijs aanbrengen van waterkerende lagen.

A. Hoeveelheid binnendringend water
Een belangrijke oorzaak van het binnendringen van regen in een gevel is het drukverschil tussen binnen en buiten. Heerst er aan de buitenzijde een hogere druk (wind) dan zal het water zich van buiten naar binnen willen verplaatsen. De hoeveelheid water die naar binnendringt wordt bepaald door:

  • Optredende drukverschil. Hoe groter het drukverschil, des te meer water zal trachten de gevel binnen te dringen.
  • Regenintensiteit. Hoe meer regen er per vierkante meter op een gevel komt, hoe groter de kans is dat er meer water door de gevelafwerking dringt.
  • Drukvereffening. Van drukvereffening kan sprake zijn wanneer de luchtspouw achter de gevelafwerking in verbinding staat met de buitenlucht en het binnenspouwblad (vrijwel) luchtdicht is (zie hiervoor het onderdeel 2). 

Drukvereffening wil zeggen dat het drukverschil over de gevelafwerking lager wordt (zie figuur A). Hierdoor dringt minder water de luchtspouw binnen. Het door de buitenste schil gedrongen regenwater bereikt de andere zijde van de spouw niet. De drijvende kracht, de wind, valt immers weg door de ‘spouw’.

Het water dat nog wel de luchtspouw weet binnen te dringen loopt langs de binnenzijde van het buitenspouwblad naar beneden. Tevens wordt water afgevoerd door de dakpansgewijs aangebrachte waterwerende lagen. Drukvereffening kan worden gerealiseerd door het aanbrengen van open voegen in de gevelafwerking. Door het contact van de luchtspouw met de buitenlucht kan echter bij de hoeken van gebouwen een verhoogd drukverschil op de gevelafwerking optreden.
 

Figuur A: Principe drukvereffening bij een open-voegsysteem

Ondanks het drukverschil tussen buiten- en binnenruimte (ΔP > 0) ontstaat er door de luchtdichting aan de binnenzijde geen drukverschil tussen voeg en buitenlucht (ΔP = 0). Hierdoor is er geen drijvende kracht voor vochttransport naar binnen.

De ontspanningsruimte (de ruimte voor drukvereffening) zorgt ervoor dat de winddruk op de gevel en in deze ruimte zich steeds opnieuw vereffenen. Er is in principe geen drukverschil tussen de druk op de buitenzijde van de gevel en in de ontspanningsruimte. Voorwaarde is een zeer goede luchtdichtheid van de binnenzijde. Door deze drukvereffening ontstaat er geen drijvende kracht en wordt er geen water in de constructie ingevoerd. 

De fluctuaties (in winddruk en -zuiging) geven een ‘pompend’ effect en worden niet direct doorgezet op de luchtdichting. Er treedt een vertragend, en door de verbreding in de ontspanningsruimte, ook een dempend effect op. Het is dus correcter om te stellen dat de gemiddelde winddruk op de gevel praktisch gelijk is aan de (wind)druk in de ontspanningsruimte. Dat hangt ook af van de frequentie van de luchtsnelheid.

  • Afmeting en vorm van de open voegen. Bij smalle open voegen kan het langs de gevel stromende water een gesloten film vormen voor de voegopeningen. Dit water wordt door luchtdrukverschil in de voeg geperst. Als de voeg smal genoeg is in vergelijking met de hoeveelheid langs de gevel stromend water, kan er een constante waterstroom in of door de voegen optreden. Bij brede voegen vormt het langs de gevel stromend water geen gesloten waterfilm. De hoeveelheid naar binnen dringend water kan hierdoor kleiner zijn, maar het water kan wel verder de luchtspouw ‘ingeblazen’ worden. Voor zowel smalle als brede voegen geldt dat bij een luchtdicht binnenspouwblad de hoeveelheid binnendringend water achter de gevelafwerking minder is dan bij een onvoldoende luchtdicht binnenspouwblad.
  • Plaats van de voegen (gevelopeningen). Hoe hoger de voegen zich in de gevel bevinden, des te groter is de windbelasting en hiermee ook de regenbelasting op deze voegen.

B. Dakpansgewijs aanbrengen van waterkerende lagen
Zwaartekracht is één van de oorzaken van het binnendringen van vocht. Door slim gebruik te maken van de zwaartekracht komt water niet de gevel binnen, maar wordt het water afgevoerd naar buiten. Het dakpansgewijs (schubvormig) aanbrengen van waterkerende lagen is hierbij essentieel.

Dakpansgewijs wil zeggen dat de ene waterwerende laag de onderliggende waterwerende laag zodanig overlapt dat het water steeds aan de buitenzijde van de waterkerende laag omlaag stroomt. Aan de onderzijde van de gevel moeten openingen zijn om het water vervolgens naar buiten af te voeren. Bij hoge gevels is het raadzaam de waterafvoer naar buiten te segmenteren, bijvoorbeeld per verdieping of gelijk met bijvoorbeeld metselwerkondersteuningen (geveldragers). 
Bij waterkerende lagen wordt onderscheid gemaakt in waterdichte en waterwerende lagen.

Het verschil tussen beide lagen is dat de overlappen bij waterdichte lagen ook waterdicht zijn en bij waterwerende lagen niet. Daarnaast mag een waterdichte laag (bijvoorbeeld een bitumen dakbedekking) geen water doorlaten bij beproeving conform NEN-EN 1928. Een waterwerende laag (bijvoorbeeld een folie/membraan) mag gedurende slechts de eerste 900 seconden geen water doorlaten bij beproeving volgens NPR 2877, hoofdstuk 6.

In constructies worden conform BRL 4708, deel 1 en deel 2, zogenoemde waterdicht dampopen (WDO) en waterkerend dampdoorlatende (WKD) membranen aangegeven. WKD- en WDO-membranen zijn benamingen voor de materiaalprestatie. WDO en WKD worden in de praktijk gebruikt om waterwerende dampopen lagen te realiseren. De in de NPR 2652 genoemde lagen gaan echter uit van een prestatie van de totale constructie, dus inclusief de uitvoering van de aansluitingen. Een WDO-membraan zal geen waterdichte laag opleveren wanneer de onderlinge aansluitingen niet waterdicht zijn.

Zie voor een nadere informatie over waterdichte en waterwerende lagen de NPR 2652 – 2008.
In gevels komen zowel waterwerende lagen (bijvoorbeeld folies) als waterdichte lagen (bijvoorbeeld loodlagen) voor. Onder het kopje ‘Aandachtspunten’ zijn diverse aandachtspunten voor beide lagen opgenomen.

Principe van luchtdichtheid van gevels

In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de luchtdichtheid van woningen, woongebouwen en utiliteitsgebouwen. In beoordelingsaspect 5.2 wordt gesteld dat de luchtdoorlatendheid van de thermische schil bepaald volgens NEN 2686 ‘Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode’ niet groter mag zijn dan 0,2 m3/s (200 dm3/s bij 10 Pascal (Pa)). Deze eis wordt gesteld op gebouwniveau aan voor mensen verwarmde gebouwen. 

Naast het specifieke beoordelingsaspect 5.2, is ook beoordelingsaspect 5.3 (Energieprestatie) van belang. In de EPC-berekening wordt de luchtdichtheidswaarde per vierkante meter verwarmd gebruiksoppervlak ingevoerd. 

De luchtdichtheidseisen zijn bedoeld om ongewenst warmteverlies door de uitwendige constructies (gevels, daken en vloeren) te voorkomen. De mate van luchtdichtheid en de plaats en grootte van eventuele luchtlekken kunnen echter naast het effect op het energieverlies en de luchtkwaliteit consequenties hebben op de waterdichtheid, inwendige condensatie door convectie, comfort en geluidwering. Zoals aangegeven bij het onderwerp ‘1. Principes van de waterdichtheid van de gevel’ is een goede luchtdichting aan de binnenzijde van de gevelconstructie ook belangrijk voor een goede waterkering.

Zie voor nadere informatie over luchtdichtheid ook de infobladen 12 en 30 en de publicatie van SBRCURnet.

Voorbeelden van goede luchtdichting en waterdichtheid 

  • Een luchtdichte laag (PE-folie) aanbrengen bij houten gevelelementen, puivullingen en dergelijke. Deze laag moet worden aangebracht tussen de binnenbeplating en de isolatie en heeft tevens de functie van dampremmende laag. Doorbrekingen bij bijvoorbeeld wandcontactdozen kunnen forse lekken veroorzaken. Deze moeten daarom worden afgeplakt of worden voorzien van een luchtdicht manchet.
  • Het afplakken van het kozijn en/of stelkozijn op een betonnen of kalkzandsteen binnenspouwblad (zie figuur B).

Figuur B: Afplakken van het kozijn tegen het binnenspouwblad.

 

 

 

Voor de aansluiting van het (stel)kozijn op het binnenspouwblad zal de keuze over het algemeen gemaakt worden tussen een PUR-voeg, band of laminaatfolie (afplakken). Geadviseerd wordt om in ieder geval bij hogere gebouwen (gebouwen > 20 meter) voor ‘afplakken’ te kiezen. Dit geeft de meeste zekerheid voor wat betreft de water- en luchtdichtheid. Vaak is een combinatie van PUR-dichting (isolatie van de stelruimte) en afplakken noodzakelijk.

  • Bij de aansluiting van kozijnen op de gevel gebruik maken van een dubbele dichting; een waterkering aan de buitenzijde en een luchtdichting aan de binnenzijde (en een spouw met drukvereffening); zie figuur C.

Figuur C: Dubbele dichting: waterkering aan de buitenzijde en luchtdichting aan de binnenzijde.

 

Figuur D: SBR-Referentiedetail 302.0.3.02. De waterdichting in dit detail (aansluiting kozijn op gevel) wordt gerealiseerd door (van buiten naar binnen):

  • een waterkering aan de buitenzijde (metselwerk);
  • drukvereffenende spouw (ook voor vochtafvoer);
  • waterwerende laag in de vorm van een folie (afwaterend in de geveldrager en bevestigd met een klemstrip op het binnenspouwblad): deze laag wordt ondersteund door een harde isolatie;
  • waterdichte laag op het kozijn (bijvoorbeeld lood of EPDM);
  • luchtdichting aan de binnenzijde tussen vloer en hsb-element, tussen kozijn en hsb-element en de dampremmende laag (folie) in het element.

Aandachtspunten

Een goede luchtdichting aan de binnenzijde is van essentieel belang bij het realiseren van een goede waterkering aan de buitenzijde. Wordt het water niet ‘gedragen’ door drukverschil, dan is de kans op vochtindringing in de gevelconstructie minimaal, uitgaande van een goede opbouw van de constructie en bijbehorende aansluitingen.

De lucht- en waterdichtheid van een constructie kunt u testen. Het principe is dat een drukverschil wordt aangebracht over het proefelement. Bij de bepaling van de waterdichtheid (volgens NEN 2778 en/of NEN-EN 1027) wordt, al dan niet gelijktijdig met een drukverschil, het proefelement besproeid. Het drukverschil is afhankelijk van de gebouwhoogte en de locatie van het gebouw in Nederland.

Maar er is meer waarmee u rekening dient te houden. Lees het Infoblad waarop dit artikel gebaseerd is voor alle belangrijke aandachtspunten voor waterdichte en waterwerende lagen.

Infoblad 314

Dit artikel is gebaseerd op het gratis SBRCURnet Infoblad 314 Water- en luchtdichtheid gevels. De Infobladen behandelen een groot aantal bouwtechnische onderwerpen in kort bestek. U kunt er direct mee aan de slag. 

Publicatie Luchtdicht bouwen herzien

SBRCURnet heeft zijn publicatie ‘Luchtdicht bouwen, theorie – ontwerp – pratijk’ grondig herzien en uitgebreid. Alle nieuwe materialen, inzichten en wijzigingen in regelgeving en berekeningsmethodieken zijn in deze vernieuwde uitgave (die u ook digitaal kunt raadplegen) verwerkt. Daarnaast treft u o.a. nieuwe hoofdstukken aan over utiliteitsbouw, hoge gebouwen en rieten daken. Meer weten? Bekijk de gratis preview op de website van SBRCURnet