Installatiegeluid meten in en om woningen
Installatiegeluid: een aspect dat niet vergeten mag worden binnen de ontwikkeling en realisatie van woongebouwen. Klachten liggen op de loer, maar hoe meet je zoiets? Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb ) vindt er een accentverschuiving plaats van een toets op papier bij de aanvraag omgevingsvergunning, naar het voldoen van de gerealiseerde situatie bij gereedmelding. Zijn er wettelijke kaders en dekken deze de hinder wel? Welke afspraken zijn er over meetmethodieken, meetmiddelen en instellingen van de installatie? In dit artikel wordt hier nader op ingegaan.
Tekst: Huub Neuteboom, Adviseur installatiegeluidbeheersing Nieman Raadgevende Ingenieurs en Het Geluidburo
Beeld: Nieman en Het Geluidburo, tenzij anders vermeld
Gelukkig, er is wetgeving omtrent het toelaatbaar installatiegeluidsniveau in je woon- en slaapkamer. Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan maximale niveaus voor een aantal specifieke installaties behorende tot woongebouwen, zijnde ‘Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanische voorziening voor luchtverversing, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift’.
Zonder uitvoerig stil te staan bij de letterlijke wetstekst, geldt een eis van 30 dB(A) in de slaap- en/of woonkamer van de buren. In je eigen woon- en slaapkamer geldt dezelfde eis voor alleen de mechanische voorziening voor luchtverversing, warmteopwekking of warmteterugwinning. In april 2021 is daar nog een eis aan toegevoegd: het geluid van buiten opgestelde installatie voor warmte- of koudeopwekking (airco’s en warmtepompen) mag maximaal 40 dB(A) zijn bij de buren. Globaal geldt deze eis bij rijtjeswoningen ter plaatse van de erfgrens en bij appartementen op de dichtstbijzijnde te openen raam/deur.
Milieuregels
Behoort de installatie tot een inrichting, dan gelden er ook nog milieuregels, veelal vallend onder Activiteitenbesluit Milieubeheer. Hierbij kan je denken aan de warmtepomp of luchtbehandeling van een school, op het dak van je appartement, een centrale WKO-installatie in de kelder van het woongebouw dat wordt beheerd door een energieleverancier of de horecagelegenheid in de plint van het woongebouw. Het Activiteitenbesluit stelt een eis aan het gemiddeld geluidsniveau van 35, 30 en 25 dB(A) in respectievelijk dag-, avond-, en nachtperiode voor IN de woning. De geluidseisen op gevels met te openen ramen zijn respectievelijk 50, 45 en 40 dB(A). Optredende piekgeluiden mogen maximaal 20 dB(A) hoger zijn. Deze eisen gelden voor de som van alle installaties en andere activiteiten van de inrichting.
Meer en meer wordt duidelijk, dat deze eisen de hinder niet dekken. Met de huidige woningbouwmethodiek, waarbij goede thermische gevels (en daarmee veelal geluidsdichte gevels) toegepast worden, zijn achtergrondgeluidsniveaus lager dan 20 dB(A) meer regel dan uitzondering, ook binnenstedelijk en aan drukke verkeersaders. Installatiegeluiden van 30 dB(A) per installatie of 33 tot 35 dB(A) gezamenlijk zijn dan duidelijk hoorbaar en kunnen daardoor sneller hinderlijk zijn. Echter ook niveaus van 20 dB(A) met fors laagfrequent en/ of tonaal geluid kunnen tot hinder leiden, zeker wanneer ze continu of repeterend in de slaapkamer waarneembaar zijn. Voor laagfrequent geluid zijn er richtlijnen, zijnde DIN 45680,de NSG-richtlijn Laagfrequent geluid en de Vercammen-curve. Dit is geen formele wetgeving, maar biedt wel enige houvast in de beoordeling van aanwezigheid en hinderlijkheid van het geluid. Daarnaast zijn er akoestische fenomenen als interferentie, zweving en staande golven die kunnen zorgen voor extra hinder.
Beoordelingsmethodiek
Het Bouwbesluit schrijft voor, dat de installatiegeluidmetingen in de woning moeten worden uitgevoerd conform NEN5077:2019 ‘Geluidwering in gebouwen’. Afhankelijk van de grootte van de ruimte wordt het aantal meetpunten gekozen. Het te toetsen installatiegeluid wordt bepaald op basis van het gemiddelde over de hoek met hoogste (C-gewogen) geluidniveaus en twee metingen in het midden van de ruimte, waarbij er gecorrigeerd wordt voor:
- Nagalmtijd: in kale nog niet opgeleverde woningen is de galm door het ontbreken van stoffering en meubilair hoger dan bij daadwerkelijk gebruik. Deze hoge galm zorgt ook voor toename in het installatiegeluidsniveau tijdens de metingen. Om die reden corrigeren we de gemeten waarde in kale ruimten tijdens oplevering naar een referentienagalmtijd van 0,5 s, hetgeen een ingerichte woningen evenaart.
- Volume: vanwege vrije indeelbaarheid van de woningen (één van de grondbeginselen van het Bouwbesluit) moet gerekend worden naar een ruimte van 25 m3. Veelal betekent dit voor woonkamers dat er nog 1 tot 3 dB bij het gemeten installatiegeluidniveau op komt.
Voor bronnen met een continue werking (ventilatie en warmtepompen) wordt het installatiegeluid per meetpunt bepaald door het gemiddelde geluidsniveau gedurende de meetperiode. Voor bronnen met een fluctuerend karakter, bijvoorbeeld doorspoelen toilet of liftbewegingen, wordt het installatiegeluid bepaald op basis van maximale geluidsniveau (pieken dus) gedurende de werkingscyclus. De daadwerkelijke bedrijfsstanden/situaties waarin de installatie gemeten moeten worden zijn voorgeschreven in NEN-EN-ISO 16032:2004. De eisen zijn geen gemiddelde over langere etmaalperiode, er is dus geen correctie voor bedrijfsduur. Ook zijn de eisen voor dag-, avond- of nachtperiode gelijk.
Tonaal geluid
Eventuele hinderlijkheid van het geluid, bijvoorbeeld tonaal geluid, valt eveneens buiten de scope van de beoordelingsmethodiek. Denk bij tonaal geluid aan geluidsbronnen als jankende tandwielkasten, brommende transformatoren, gierende ventilatoren, bepaalde typen (cross)motoren, modelvliegtuigen, trilapparatuur (betonindustrie) of kettingzagen. Bij installaties behorende tot de gebouwde omgeving kan tonaal geluid bijvoorbeeld afkomstig zijn van een compressor (zie Figuur 1), ventilator, hydrofoor of liftmotor. Momenteel ligt er een voorstel om een toeslag tonaal geluid toe te voegen aan NEN 5077, maar tot heden is dit er niet.
Voor het geluid van buiten opgestelde warmtepompen/airco’s moet gemeten worden conform Bijlage VIII van het Bouwbesluit. De positie van het beoordelingspunt is gedefinieerd, bijvoorbeeld op 1,5 meter hoogte op de erfgrens en/of 0,5 meter boven de schutting, wanneer deze afscheiding zich op de erfgrens bevindt (mits wel voldoende geluidwerend ingeschat). Hierin is ook de buitenluchttemperatuur voor koelen en verwarmen gedefinieerd, dit om wel de maatgevende situatie te kunnen toetsen. In de beoordeling wordt daarbij wel rekening gehouden met toeslag tonaal geluid, echter bedrijfsduurcorrectie wordt niet toegepast.
Bedrijfsstanden, bedrijfsduurcorrectie en toeslag tonaal geluid zijn wel onderdeel van de beoordelingsmethodiek ten behoeve van installaties van bedrijven, vallend onder Activiteitenbesluit Milieubeheer. Deze beoordelingsmethodiek is omschreven in de Handreiking Meten en Rekenen industrielawaai HMRI1999. Het is daarvoor van belang, dat inzicht verkregen wordt in de werking van het systeem gedurende de dag-, avond- en nachtperiode, zodat iedere realistische bedrijfsstand gemeten wordt en tezamen met de bedrijfsduur per bedrijfsstand meegenomen wordt in de prognose en toetsing
Tools voor metingen
Metingen verrichten om te toetsen aan de ‘standaard’ eisen van het Bouwbesluit en Activiteitenbesluit Milieubeheer is niet heel complex. Dat geldt zeker voor continu in werking zijnde bronnen met installaties die eenvoudig te bedienen zijn. Primaire vereiste is wel een goede geluidsmeter, specifiek zogenaamde klasse 1 meters. Geluidsmeters van een paar tientjes in de bouwmarkt en/ of apps op de telefoon zijn meer geschikt voor hoge luidere niveaus (horeca/ industrie) vanwege hun hoge interne ruisniveau. Daarmee is het niet mogelijk om lage geluidsniveaus (onder de 30-40 dB(A)) te meten. In Figuur 2 is ter illustratie het gelijktijdig gemeten geluiddrukniveau gepresenteerd, waarbij duidelijk een verschil zichtbaar is tussen een goedkope meter en een dedicated (klasse I) meetsysteem , in dit geval een Bruel & Kjær Type 2250.
Daarnaast moet de geluidsmeter het geluidspecturm in octaafbanden (of beter nog tertzbanden) registreren, niet alleen de ééngetalswaarde. Getjilp van vogels en geritsel van je jas kan namelijk bepalend zijn voor de ééngetalswaarde, terwijl midden en laagfrequent er geen wijziging zichtbaar is bij het geluid van de installatie. Samen met een ruisbox (om de nagalmtijd te meten), een nuldrukgecompenseerde flowmeter (om het debiet per ventilatierooster te meten) en laserafstandmeter (om de ruimtafmetingen te bepalen) is de meettechnicus bepakt en bezakt onderweg. Het is een inkoppertje, maar uiteraard moet de installatie goed ingeregeld zijn en de bouwkundige constructie nagenoeg gereed zijn. Gevels moeten gereed zijn, binnendeuren en bovenlichten moeten geplaatst zijn en valdorpels afgesteld zijn.
Stilte gewenst
Stilte is gewenst om verstoring van de meting te voorkomen. Oplevermetingen voor continue bronnen binnen de eigen woning, waaronder ventilatie en koeling, vinden dan ook vaak net na bouwtijd plaats. Bij projecten liggend aan een drukke verkeersaders wordt er net na de avondspits gemeten. Maar voor bronnen met een fluctuerend karakter is stilte een nog grotere must. Je wilt voorkomen dat het overkomende vliegtuig, de dichtslaande deur in het bouwproject, de passerende tram of de remmende vrachtwagen buiten de hoogste piek oplevert tijdens bijvoorbeeld de lift-beweging of het doortrekken van het toilet twee verdiepingen hoger.
Ook voor metingen aan de geluiduitstraling buiten de woning zijn deze werktijden geen uitzondering: overdag is het immers al snel hoger dan 40 dB(A), zeker (hooggelegen) meetlocaties in de drukke binnenstad. Rustig en droog weer is daarbij noodzaak: klapperende bouwzeilen en waterdruppels op de raamdorpels verstoren de meting. Dat zijn externe factoren die een rol spelen. De meettechnicus zelf moet ook voorzorgsmaatregelen treffen: de kleding die gedragen wordt mag niet kraken/schuren en een gevulde buik is welkom…. Een knorrende maag geeft best wat stoorgeluid.
Tot zover de standaard
Maar wat te doen als het achtergrondgeluid wel van tijd tot tijd te hoog is? Of de installatie niet eenvoudig te bedienen is en bij bedrijfsstanden tussen uit en maximaal, juist verhoogde geluidsproductie geeft? Dan zit er niets anders op dan uit te wijken naar de late avond/nachtperiode, het geluid in de verblijfsruimte te loggen, dus iedere seconden te registreren (zie Figuur 3).
Door dit spectraal te doen is veelal goed het verschil met optredende achtergrondgeluid zichtbaar en is het daadwerkelijke installatiegeluid niveaus te bepalen op basis van statistiek. Ook is daarmee goed in te schatten hoe hinderlijk het geluid ervaren kan worden. Bij zeer specifieke tonen kan met specialistische apparatuur zelfs overgeschakeld worden naar FFT-analyse van het geluidsdrukniveau of zijn met opnames de audio-fragmenten ook achteraf nog te analyseren. Niet alle klasse 1 geluidsmeetsystemen zijn voorzien/ uit te rusten met deze aanvullende software. Afhankelijk van je doel moet de juiste apparatuur worden meegenomen op de meetexpeditie.
Deskundig installateur
Niet onbelangrijk te vernoemen is, dat de installatie wel ingeregeld moet zijn en ingeschakeld moet kunnen worden tijdens de testen. Zeker met de huidige vernuftige aansturing van de installaties is een deskundig installateur op locatie wel wenselijk om de installatie representatief in werking te stellen. De CO2 gestuurde ventilatie-installaties met zone-sturing is daar een mooi voorbeeld van: bij weinig CO2 in de woning komt deze tijdens oplevering niet eenvoudig in hoogstand: de unit moet dus via de software ingesteld worden. Dit komt ook voor met zelfregelende warmtepomp-systemen.
Het wordt nog complexer als er wel voldaan wordt aan eisen en er toch hinder ondervonden wordt. In dat geval is het van primair belang om een zeer goede ‘vingerafdruk’ van het optredende geluid bij de gehinderde te registreren in de tijd, zodat bijzondere verschijnselen in de installatiestand(en) worden waargenomen en in detail (tertzband of zelfs FFT) tonen te kunnen herkennen. Zeker wanneer de installatie uit verschillende draaiende apparaten is opgebouwd is dit aan de orde. Bijvoorbeeld bij casussen met hinder/overschrijdingen in een slaapkamer tegen/boven een centrale WKO-installatie aan, wijst een ieder veelal primair naar de grote warmtepomp/koelmachine. Die maakt immers het meeste geluid. De oorzaak kan echter ook zitten in een gelijktijdig in werking zijnde distributie-pompje(s )die zijn opgenomen in het leidingwerk, dat op zijn beurt aan de bouwkundige constructie gemonteerd is. Trillingen van dit pompje kunnen via het leidingwerk overgedragen worden aan de bouwkundige constructie, die deze dan weer als geluid afstraalt. Wanneer de hinderveroorzakende (deel)bronnen gedetecteerd zijn begint de volgende uitdaging: is de geluidshinder het gevolg van luchtgeluid door de directe scheidingsconstructie, flankerend geluid via gevels, omloopgeluid buitenom, trillingen of geluid via of opgewekt in het kanaalwerk/leidingen zelf? Om daar achter te komen is een auto vol meetapparatuur nodig (zie Foto 4), bestaande uit geluids- en trillingssensoren die gelijktijdig kunnen registreren, ruisboxen en shakers, debietmeters, flow- en drukmeters. Intensiteitsprobes en akoestische camera’s zijn extra hulpmiddelen, echter veelal voor het midden en hoogfrequente geluidspectrum meer toepasbaar dan in het laagfrequente gebied.
Aanwezigheid van een installateur met kennis van het gehele installatie-ontwerp en zicht op en invloed op de daadwerkelijke werking in het GBS is daarbij een must.
Neem de tijd voor metingen (en uitwerking)
Neem vooral tijd en zorg voor rust tijdens de (onderzoeks)metingen. Dit houdt toch vaak wel in dat de metingen in de late avond-/nachtperiode zijn, iets wat velen vergeten. Tot slot niet onbelangrijk te vernoemen: een ervaren meetdeskundige kan op locatie inschatten of, rekening houdend met nagalmtijdcorrectie en ruimtevolume-correctie, de eis gehaald wordt of niet.
Wanneer het eindresultaat rondom de eis verwacht wordt is uitwerking van de meetdata van belang. Die uitwerking duurt bij standaard metingen vaak net zo lang als de daadwerkelijke meettijd. Dus direct de ochtend daarna bellen met de vraag of het voldoet is te opportunistisch. Speuren in uitgebreide meetdata om oorzaken en of inschatting van risico op geluidshinder te duiden kosten meer uitwerktijd. Daarbij wordt soms bewust een tussenpauze ingenomen om met een frisse blik de meetdata vanuit een andere perspectief te beschouwen. Ook speurwerk in werktuigbouwkundige tekeningen en specificaties van de installaties hoort er dan bij.