Veiligheid tijdens renovatie van woongebouwen (Deel 2)
Dit artikel in twee delen gaat over de verhoogde brandrisico’s tijdens de renovatie van bewoonde flatgebouwen. Een risico dat onvoldoende aandacht krijgt. Doel is hier om de risico’s te benoemen en daarmee een denk- en bewustwordingsproces op gang te brengen, waarbij alle bouwpartners verantwoording nemen. In deel 1 ligt de nadruk op het schilderen van het risicoprofiel. In dit tweede deel gaat het over de regelgeving. Tevens worden aan het eind conclusies getrokken.
Regelgeving
De regelgeving is bedoeld om ons voor onheil te beschermen. Bij vergunningsverlening is veiligheid en bouwplaats inrichting op grond van hoofdstuk 7 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (het nieuwe Bouwbesluit, kortweg BBL), wel een onderwerp. Echter maakt dit deel van het BBL nog een wat algemene en interpreteerbare indruk. Het enige concrete houvast is de inzet van een veiligheidscoördinator. Bij een vergunningsaanvraag moet een risicomatrix worden ingevuld (zie website Informatiepunt Leefomgeving[1]). Op basis daarvan wordt vastgesteld of een veiligheidscoördinator moet worden aangesteld (zie de kadertekst). Dit mag een medewerker zijn die (naast zijn andere werkzaamheden) heel specifiek moet toezien op gezondheid en veiligheid op de bouwplaats en in de omgeving daarvan. De kwaliteitsborger houdt hierop toezicht maar mag niet zelf de coördinator zijn.
Deze systematiek roept veel vragen op. Bijvoorbeeld hoe brandveiligheid hierin een eerlijke plek krijgt, of de kennis daarover bij de coördinator voldoende aanwezig is, hoe deze (in dienst van de bouwer en de beschikbare ruimte) onafhankelijk kan opereren en hoe handhaving in zijn werk gaat?
De toezichthoudende borger is wel onafhankelijk, maar deze concentreert zich op de regelgeving en het naleven van de vergunning, waarbij het te bereiken eindresultaat voorop staat. En zo kan brandveiligheid tijdens het proces gemakkelijk tussen de wal en het schip belanden.
Veel woningen
Het gaat al met al over best veel woningen. We hebben in Nederland anno 2024, 8,3 miljoen woningen waarvan maar liefst 3,0 miljoen flatwoningen (zogenaamde meergezinswoningen; bron CBS). En die komen allemaal aan de beurt. Schilderwerk en dak-onderhoud wellicht elke 7 jaar, en grootschalige renovaties elke 25 jaar. En bij renovaties in de komende decennia zal het vaak om verduurzamingsoperaties gaan gericht op terugdringen van de energierekening en daarmee de CO2 uitstoot. Dat zijn voor alleen de renovaties al grofweg 120.000 flatwoningen per jaar. Qua aantallen groter dan de totale woningnieuwbouwmarkt. Het gaat dus wel ergens over.
Wat moeten we nu doen?
Brandveiligheid bij renovatie van bewoonde flatgebouwen is niet afdoende door regelgeving beschermd. Een flat is wellicht slechts 2-4% van de levensduur in renovatie (daarnaast in onderhoud), maar de risico’s zijn tijdens het renovatieproces aanmerkelijk hoger dan bij een gebouw in gebruik (zonder renovatie). De veiligheidscoördinator zou in theorie soelaas moeten kunnen bieden, maar er leven veel vragen of daarmee automatisch een veilige situatie gaat ontstaan. Het is dus belangrijk om meer aandacht te hebben voor woongebouwen tijdens renovatie.
Natuurlijk kunnen we de regelgeving en risicobeoordeling (de risicomatrix) reproduceerbaar (het mag niet uitmaken wie deze invult) en aanscherpen. We kunnen daarnaast (bedoeld als aanzet) bijvoorbeeld ook:
- de kennisbagage van de veiligheidscoördinator normaliseren en upgraden,
- eisen stellen aan de (tijdelijke) bescherming van brandbare materialen dan wel het brandveilig opslaan daarvan,
- eisen stellen aan het (tijdelijk) brandwerend maken van branduitbreidingstrajecten,
- bouwplaats personeel inclusief uitvoerders en projectleiders trainen,
- andere bouwpartners informeren over de noodzaak om verantwoording te nemen,
- verdergaande eisen stellen aan alarmering en blusmiddelen,
- specifieke (proces)spelregels uitwerken voor onderdelen bijvoorbeeld voor de opslag van voorraden en voor gevels en daken.
Voorts pleit ik ervoor om de risico’s eens systematisch in kaart te gaan brengen en onderzoek te doen door renovatie branden uit het verleden te analyseren. Om zo ook grip te krijgen op het effect van maatregelen. Ik gaf al aan dat de risico’s hoger zijn, maar hoe hoog precies?
Risico matrix
Voor de risicomatrix zie https://www.bwtinfo.nl/dossiers/richtlijn-bouw-en-sloopveiligheid/Risicomatrix+bepalen+veiligheidsplan
De matrix bestaat uit een eerste quick scan op vijf potentiële risico’s. Als op een van de vragen met ja wordt beantwoord, dient een uitgebreidere risicomatrix te worden ingevuld. Een van de vragen daarbij gaat over de veiligheid bij verbouw van een in gebruik blijvend pand. Letterlijk staat er: ‘Heeft de bouw, verbouw of sloop inclusief tijdelijke hulpconstructies en bouwplaatsinrichting invloed op de brandveiligheid, de vluchtroutes en de opstelplaatsen voor hulpdiensten in en om het in gebruik blijvend pand? Je kunt je afvragen of de aangestelde veiligheidscoördinator alle potentiële risico’s kan overzien? Voorziet deze persoon dat er regelmatig materiaal op de galerij zal liggen? Weet hij/zij waar brandbare materialen worden opgeslagen, etc? Is hij/zij bekend met de verschillen in brandbaarheid? Als de vraag met nee wordt beantwoord is het klaar, los van wat er in werkelijkheid staat te gebeuren. Indien de vraag met ja wordt beantwoord dienen de volgende risico’s in de uitgebreide matrix met een vierpuntenschaal te worden beoordeeld.
In een toelichting zijn deze vragen als volgt uitgewerkt.
2 Veiligheid verbouw in gebruik blijvend pand gedurende het gehele bouw of sloopproces
2.1 Beoordeel of bestaande brandscheidingen, BMI-installaties/sprinklerinstallaties, droge blusleidingen moeten worden aangepast terwijl deze nog in gebruik zijn.
2.2 Worden door bouwwerkzaamheden de vluchtroutes geblokkeerd? Denk hierbij aan scholen waarbij een nooduitgang tijdelijk wordt dichtgezet i.v.m. bouwactiviteiten?
2.3 Worden door bouwwerkzaamheden bluswatervoorzieningen geblokkeerd door bijvoorbeeld stalen rijplaten? Zijn er opbrekingen/obstakels op het bouwterrein waardoor de bereikbaarheid van de bluswatervoorziening niet te gebruiken is?
2.4 Waaraan ontleent het pand zijn stabiliteit tijdens de aanpassingen? Zijn hiervoor hulpconstructies nodig? En zo ja, welke gevolgen hebben die hulpconstructies? Heeft de hulpconstructie extra ruimte nodig in de bouwveiligheidszone? In geval van sloop houdt de sloopvolgorde rekening met de stabiliteit (rest stabiliteit)?
Op zich allemaal relevante vragen, echter zijn de voorbeelden voldoende beeldvormend en dekt dit rijtje de risico’s af? Als je zoals onder 2.2 de blokkade van een vluchtroute uit een school als voorbeeld neemt, ziet de veiligheidscoördinator dan een materiaalvoorraad in het gangpad waar je wel nog langs kan lopen, echter niet met een rollator, dan als een blokkade of niet? Waar zit bijvoorbeeld het risico van het plaatsen van een voorraad, een afvalcontainer of vrachtauto vlak bij een gevel die zeker tijdens de renovatie extra kwetsbaar kan zijn? In dit artikel zijn meer risico situaties beschreven die niet herkend worden aan de hand van deze vier vragen. En zelfs dat rijtje is verre van compleet. Kortom, ook hier zien we weer dat er iets wordt gedaan aan preventief ingrijpen, maar is het zeer twijfelachtig of dat de risico’s compleet benoemt en voor zover dat wel het geval is, of dat in de praktijk leidt tot het beheersen daarvan. Dat zou een onderzoek waard zijn.
Lees ook de andere delen
[1] https://iplo.nl/zoeken/@264244/risicomatrix-bouw-sloopactiviteit/