Hoe ziet de stad eruit na de coronacrisis?
Corona is de dood van de stad, beweren sommigen. Want is het nog verantwoord om functies te concentreren en verder te verdichten? Of moeten we al onze mooie transformatieplannen in de nieuwe anderhalvemetersamenleving in de prullenmand gooien? Ernst Kuipers (Erasmus MC), Annius Hoornstra (VvG/gemeente Zaanstad), Maarten Hoorn (Platform31/programma Stedelijke Transformatie) en Buck Consultants International gaven hierop antwoord in het webinar ‘De toekomst van de stad na COVID-19’. “Het coronavirus betekent niet dat we moeten wegwezen, want het is geen stadsziekte.”
Bron: www.gebiedsontwikkeling.nu Door: stedelijketransformatie.nl
“In de stad komen onze dromen samen – over bijvoorbeeld woningbouw, duurzaamheid en een sterke economie”, vertelt moderator René Buck, directeur van Buck Consultants International, bij aanvang van het webinar eind mei. “We waarderen de dichtheid, nabijheid, compactheid en knooppuntvorming. Nu worden we geconfronteerd met het coronavirus. Wat betekent dit voor de stad? Is de combinatie van mensen, dichte stedelijke bebouwing en sociale ongelijkheid een ‘vruchtbare’ voedingsbodem voor deze virusuitbraak? Moeten we dus wegwezen uit de stad?”
Meer dan 700 mensen volgden het webinar om van vier experts antwoord te krijgen op de vragen van Buck. Het eerste antwoord komt van Ernst Kuipers, CEO van Erasmus MC en voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg. “Het coronavirus betekent niet dat we moeten wegwezen uit de stad. Het is namelijk geen stadsziekte. We zien naar rato hetzelfde aantal gevallen op het platteland als in de stad. In Nederland was de regio Uden bijvoorbeeld een grote hotspot van de corona-uitbraak, en dus niet Amsterdam of Rotterdam. Vergelijk Nederland bovendien met andere dichtbevolkte gebieden, zoals New York of Los Angeles. Dan zie je dat Nederland eerder een dunbevolkte stad is dan een dichtbevolkt land.”
Omgaan met seizoenschommelingen
De uitdaging van COVID-19 zit eerder in hoe je gebouwen inricht, dan hoe vol je de stad bouwt, vindt Kuipers. Ook waarschuwt hij dat er bij luchtwegvirussen vaak sprake is van seizoensinvloed en dat kan nu ook het geval zijn. “De eerste aanwijzingen zijn dat er bij COVID-19 inderdaad een seizoensinvloed is. Dat betekent dat je in de zomer minder besmettingen ziet en kunt unlocken, maar dat het aantal besmettingen en daarmee de maatregelen in het najaar weer oplopen. Bovendien loopt de groepsimmuniteit waarschijnlijk langzaam op; dat ligt in 2022 misschien pas rond de 30 procent. Dit soort seizoenschommelingen kunnen dan ook jaren aanhouden. Houd dus rekening ermee dat dit virus nog lang onder ons blijft en met pieken en dalen kan optreden.”
Effecten na eerdere epidemieën
“Bij dit soort epidemieën zien we eigenlijk geen impact op de stedelijke ontwikkeling”, vertelt Maarten Hoorn van Platform31 en het programma Stedelijke Transformatie. Hij dook in verschillende onderzoeken en keek naar de effecten op de stad van eerdere en vergelijkbare virussen als SARS, MERS en ebola. “Wel zien we meer aandacht voor gezondheidszorg en een ander stedelijk gebruik. Bij het SARS-virus in 2003 was bijvoorbeeld in Taipei al na zo’n 3 maanden het aantal metroreizigers weer op het oude niveau, maar mét gebruik van mondkapjes.”
Het coronavirus werkt nu vooral als katalysator voor ontwikkelingen, signaleert Hoorn. Zo wordt het gebruik van deelauto’s populairder en zie je dat Europese steden versneld werken aan het creëren van een fietsvriendelijke, autoluwe binnenstad. “Kunnen we bijvoorbeeld ook versneld inzetten op het groen in de stad? Niet alleen voor de biodiversiteit en klimaatadaptatie, maar ook om thuiswerkende mensen te stimuleren meer te bewegen? Of moeten we trottoirs anders inrichten voor de anderhalvemetersamenleving of opkomende rollatorsamenleving?”
Adaptiviteit is volgens Hoorn, zeker bij dit soort epidemieën, essentieel voor steden. “Je moet je kunnen aanpassen op wat komen gaat en weten wat je wél en nog niet weet – de known unknowns. Verstedelijking is een vraagstuk van de lange termijn en we weten niet hoe lang de huidige anderhalvemetersamenleving aanhoudt en wat dit betekent op de lange termijn. We zien nu wel andere gebruikspatronen in de stad, maar hoe lang houden die aan? Het is belangrijk om samen, mét input van experts, het onderscheid te maken in wat de korte- en de langetermijneffecten zijn.”
Doorbouwen, doorbouwen en nog eens doorbouwen
Het coronavirus brengt met een nieuwe economische crisis een mogelijke vertraging voor binnenstedelijke transformatieprojecten. Dat betekent niet dat we moeten stilzitten of projecten moeten stoppen. Dat betoogt ook Annius Hoornstra, voorzitter Vereniging van Grondbedrijven en directeur Stedelijke Ontwikkeling bij de gemeente Zaanstad. “De grote les van de vorige economische crisis is dat je moet doorbouwen. We moeten alles op alles zetten om de plannen die nu in de pijplijn zitten, die vergunningsgereed zijn of al een vergunning hebben, te laten doorgaan. Dat is het allereerste wat we moeten organiseren. Probeer die vertraging dus zoveel mogelijk te dempen.”
Door corona laait de discussie nu op of binnenstedelijke transformatieprojecten, die vaak zorgen voor meer verdichting, wel wenselijk zijn. Volgens Hoornsta moeten we ons daardoor niet laten afleiden “De opgaven zijn ondanks de nieuwe crisis immers onveranderd. Wel zien we dat thema’s als klimaatstress, de huisvesting van kwetsbare groepen en mobiliteit alleen maar in belang toenemen, want we zien nu ook hoe kwetsbaar we zijn als we dingen niet goed organiseren.”
Eerlijke verdeling
Hoornstra pleit bovendien voor een bredere definitie van stedelijke ontwikkeling, waardoor de kosten eerlijker verdeeld worden. “Gemeenten gaan een financieel zware periode tegemoet, met minder inkomsten en meer uitgaven. Voor de bereikbaarheid en openbare ruimte is de gemeente aan zet, maar dit soort ontwikkelingen zijn niet alleen van belang voor de gemeente. 10 duizend extra woningen op een stationslocatie leidt tot hogere grondwaardes. Wie profiteert daarvan? De speculant of de gemeente? Als meer mensen daardoor het openbaar vervoer verkiezen of te voet of met de fiets naar werk gaan, dan is er een minder grote belasting van de weginfrastructuur en zijn er minder verkeersslachtoffers. Daarvan profiteren Rijkswaterstaat, maar ook verzekeraars. Het gaat mij niet om waar je de rekening neerlegt, maar dat iedereen meebetaalt aan de investering in stedelijk bouwen.”
De strijd om de ruimte
Net als Hoornstra pleit Paul Bleumink van Buck Consultants International voor anticyclisch investeren. Ondanks de huidige social distancing blijven steden volgens hem immers gewilde plekken voor mensen, bedrijven, onderwijs en (culturele) voorzieningen. Wel waarschuwt Bleumink niet alleen te focussen op woningbouw, maar ook op economische bedrijvigheid en gebiedsontwikkeling. Hij raadt daarbij aan om inspiratie op te doen bij de aanpak van innovatiedistricten. “Zij zijn een katalysator voor stedelijke ontwikkeling en vormen inspirerende omgevingen vol innovaties.”
Bleumink verwijst daarbij naar de gebiedstransformatie van Strijp-S in Eindhoven, waar het voormalige industriële Philipsterrein werd getransformeerd tot een bruisende wijk met winkels, horeca, werken en wonen voor verschillende groepen. “Dit soort innovatiedistricten leidt ook tot veel maatschappelijk rendement en groei. Dat is, zeker nu, van extra groot belang.”